18

Op de dag voor de dag kwam er een soort kerstcadeau van het Gerechtelijk Laboratorium: er zat dna op de kussens in de woningen aan de Chalmersgatan en de Götabergsgatan, en dat was niet van Madeleine Holst of Martin Barkner of Gloria Carlix of Erik Lentner. Hetzelfde dna zat op een paar van de boeken in beide woningen. En op de wijnflessen. Een vaak geziene gast bij beide stellen?

   Ze vergeleken het materiaal met hun registers, maar vonden geen bekende misdadiger die deze huisbezoeken had afgelegd.

   ‘Uitademingen,’ zei Torsten Öberg. ‘Of er zat speeksel op de handschoenen. Of allebei.’

   ‘Het kan onze moordenaar zijn,’ zei Winter.

   ‘Het kan iedereen zijn,’ zei Öberg.

 

Winter had vergrotingen van 85 x 60 laten maken van de foto’s van de Chalmersgatan en de Götabergsgatan. Hij had ze aan de muren in zijn kamer opgehangen, die daardoor een fotogalerie leek. Het had misschien commercieel kunnen worden benut, een expositie. Er waren mensen die steeds meer verlangden, die bloed op het toneel eisten. Maar op deze foto’s was niet veel bloed te zien, alleen het bloed dat afkomstig was van Erik Lentners armen toen hij zichzelf had gekrabd. Het zag eruit als een patroon op de lakens, nu nog duidelijker, nu alles vergroot was. De bloedspatten zagen eruit als een spoor, maar dat waren ze niet. De sporen hier waren onzichtbaar, als het sporen waren die hem ooit zouden helpen: hij had iemand nodig met wie hij kon vergelijken. Iemand van vlees en bloed, dacht hij en hij liep van de ene foto naar de andere. Ze hingen in twee identieke rijen aan de bleke muren: de Chalmersgatan boven de Götabergsgatan. Als kopieën van elkaar.

   Toen hij er drie keer langs was gelopen, stond het voor hem vast dat er iemand was geweest die voor God had gespeeld. Dat was niet Barkner of Lentner. Zij waren ook slachtoffer. Hij wilde dat wij het zouden ontdekken. Na een poosje. Dit is zijn expositie, niet de mijne. Die klootzak wist dat ik deze foto’s vroeg of laat aan de muur zou hangen en dat ik zou zíén, echt zien.

   Er werd op de deur geklopt.

   ‘Binnen.’

   De deur werd geopend en Ringmar verscheen in de opening.

   ‘Aha, je hebt de foto’s opgehangen,’ zei hij.

   ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien,’ zei Winter. ‘Nu ik dit serieus bestudeer, zie ik dat het met elkaar te maken heeft.’ Hij gebaarde naar de muren. ‘Kijk zelf maar.’

   Ringmar liep twee keer langs de foto’s.

   ‘Ja,’ zei hij.

   ‘Iemand is die twee woningen binnengegaan en heeft de vrouwen vermoord, Bertil. Daarna is hij vertrokken en heeft de deur open laten staan.’

   Ringmar antwoordde niet. Hij stond voor een foto met het bleke gezicht van Madeleine Holst.

   ‘Het is dezelfde moordenaar,’ zei Winter. ‘En dat wil hij ons vertellen.’

   Ringmar liep nog een keer langs de foto’s. Af en toe stopte hij, alsof hij de details van de fotokunst bewonderde. Bij een van de foto’s draaide hij zich om naar Winter: ‘We hebben geprobeerd in kaart te brengen met wie ze omgingen. Familie en vrienden. Een deel loopt in elkaar over, in elk geval oppervlakkig. Ik denk dan vooral aan Spanje. Een aantal gemeenschappelijke kennissen. En de vrienden hier in Göteborg. Het gaat om veel mensen.’

   ‘Dat is altijd zo,’ zei Winter. ‘Als mensen een normaal sociaal leven leiden.’

   ‘Wat is dat? Een normaal sociaal leven?’

   ‘Zoals jij en ik, Bertil.’

   ‘Hebben wij een normaal sociaal leven?’

   ‘Zo normaal als het maar kan zijn.’

   ‘Wat is normaal? Wat is sociaal?’

   ‘En wat is leven, Bertil?’

   ‘In elk geval niet wat we op deze foto’s zien.’

   ‘Anders Dahlquist,’ zei Winter. ‘Hij lijkt een nogal teruggetrokken bestaan te hebben geleid.’

   ‘O die, ja. Ik heb al een tijd niet aan hem gedacht.’

   ‘Zo zie je maar weer. Hij heeft niet echt een boeiende persoonlijkheid, zelfs niet toen hij was vermoord. Hij leek niet bijster sociaal begaafd. Maar als we gaan tellen, zijn het er drie, Bertil. Drie moorden tot nog toe deze winter. Onopgeloste moorden.’

   Ringmar draaide zich weg van de foto.

   ‘Wat deze stellen betreft, is er een aantal vragen waar we niet langer omheen kunnen. Hoe, en waarom. Er moet iemand in hun naaste omgeving zijn die heeft besloten ze te doden. En dat vervolgens ook heeft gedaan. Bovendien op een berekenende manier. We vermoeden dat er chloroform is gebruikt, of een middel dat daarop lijkt, maar dat weten we niet. Daar komen we misschien nooit achter. In de woning van Barkner en Holst ontbreekt een doosje inslaaptabletten, als we Barkner moeten geloven.’

   ‘Ze leken hoe dan ook te slapen.’

   ‘Als we de mannen mogen geloven. Op dit moment lijken we dat te doen. Doen we dat, Erik?’

   ‘Het is niet makkelijk om het tegendeel te geloven.’

   ‘Nee, we kunnen ze niet langer vasthouden. Ik begrijp het. Sturen we ze met kerst naar huis? Het is vandaag de dag voor de dag.’

   ‘Ja. Ze zullen niet vluchten.’

   ‘En Spanje dan?’

   ‘Dat is geen vlucht. Dat is bijna hetzelfde als thuis, Bertil. Bijna hetzelfde als Zweden.’

   ‘Nueva Scandinavia. Nueva Gotemburgo.’

   ‘Zo is het maar net,’ zei Winter. ‘Sommigen zeggen Nueva Estoccolmo.’

   ‘Laten we ze gaan? De mannen?’

   ‘Antwoordde ik zonet niet ja? En ik heb al met Molina gesproken.’

   ‘Nemen we geen risico?’

   ‘Dat het nog een keer gebeurt? Nee.’

   ‘De ouders zullen blij zijn,’ zei Ringmar.

   ‘Niet noodzakelijkerwijs,’ zei Winter. ‘Niet allemaal. Louise Carlix beschuldigde Lentner er min of meer van dat hij haar dochter heeft vermoord.’

   ‘In haar situatie had ze iedereen kunnen beschuldigen,’ zei Ringmar. ‘Ze zal weer kalmeren.’

   ‘Lentners vader had ook zo zijn twijfels, als we Edlund mogen geloven.’

   ‘Misschien om dezelfde redenen.’

   ‘Hm.’

   ‘Misschien moet je meteen met hem gaan praten, Erik.’

   ‘Voor kerst? Dan zou ik het vandaag moeten doen. Morgen is het kerstavond.’

   ‘Zijn zoon komt vandaag thuis.’

   ‘Ik zou hem naar huis kunnen brengen.’

   ‘Jij ziet hun sociale patronen beter dan wie dan ook, Erik. Jij ziet dingen die niemand van ons ziet. Jij bent bekend met dingen die wij niet kunnen herkennen.’

   ‘Ziet? Bij wie?’

   ‘De hogere klasse, natuurlijk. Dat is immers jouw klasse.’

   ‘Dat heb ik niet gehoord, Bertil.’

   ‘Ik heb niets gezegd. En wat de ouders betreft: het is de moeite waard om op te merken dat ze allemaal intact zijn.’

   ‘Wat bedoel je daar verdomme mee? Intact?’

   ‘Geen scheidingen. De vier kinderen hebben hun biologische ouders intact. Geen stiefouders, geen broers of zussen uit een andere relatie. Dat is tegenwoordig uniek.’

   ‘Je hebt het over jouw generatie, Bertil. Jullie scheiden toch niet?’

   ‘Nee, je hebt gelijk.’

   ‘Maar dat is niet de reden,’ zei Winter. ‘Het komt door iets heel anders.’

   ‘Wat dan?’

   ‘Klasse,’ zei Winter. ‘De mensen uit de hogere klasse scheiden niet. Dat wist je niet, of wel soms?’

 

Erik Lentner zei niets toen ze met de auto naar Långedrag reden. Hij had ook niets gezegd toen hij zijn cel mocht verlaten. Hij wist dat er nog steeds een rechtszaak tegen hem kon komen, maar hij wilde nergens over praten toen ze langs de rivier naar de zee reden. De zon daalde in het westen. Alles werd langzaam rood gekleurd, maar het was een andere rode tint dan de kleur op de lakens in Lentners appartement. Hij zat bleek en zwijgend naast Winter, zonder kleur op zijn gezicht, alsof hij geen bloed meer had.

   Voor de Gnistängstunnel sloegen ze af naar de Torgny Segerstedtsgatan. Bij Käringberget draaide Lentner zich om naar Winter.

   ‘Ik kan nu wel gaan lopen,’ zei hij.

   ‘Ik rij je naar huis,’ zei Winter.

   ‘Dat wil ik niet.’

   Winter reed verder over de Långedragsvägen. Hij kon de zee nu zien, achter de huizen op Hinsholmen. Een groep mensen was aan het voetballen op het rugbyveld dat tussen de straat en het water lag. Voetbal in december, het leek Engeland wel. Of Spanje. Na de kledingzaak sloeg Winter rechts af. Vroeger had daar een levensmiddelenwinkel gezeten. Nu moest ook de kledingzaak sluiten. Ertegenover was een kiosk geweest. Hij reed naar de steiger van Långedrag en parkeerde achter het oude restaurant. Hij draaide zich om naar Lentner.

   ‘Oké, ik stop hier. Je kunt zelf de heuvel op lopen, als je dat wilt.’

   ‘Dankjewel.’

   Maar Lentner kwam niet in beweging. Ze bleven zwijgend zitten. Aan de andere kant van het havenbassin was een man bezig in een kleine, gedeeltelijk overdekte motorboot. De boot was van hout. De man en de boot leken even oud, ongeveer honderd jaar. In deze omgeving zag veel eruit alsof het honderd jaar oud was, behalve een aantal pasgebouwde villa’s die langs de berg omhoogklommen of vanaf de klippen boven de zee uitstaken.

   ‘Mooie huizen,’ zei Winter.

   ‘Haha.’

   ‘Die staan er vast nog niet lang.’

   ‘Toen ik opgroeide stonden hier geen nieuwe huizen,’ zei Lentner.

   ‘Je bent dus hier opgegroeid?’

   ‘Zei ik dat niet?’

   ‘Jawel. Zelf ben ik opgegroeid in Hagen. Ik was in elk geval vijf toen we daar kwamen wonen.’

   Lentner draaide zich naar hem om.

   ‘Waar kwamen jullie vandaan?’

   ‘Uit Kortedala.’

   ‘Ik wou dat ik in Kortedala was opgegroeid,’ zei Lentner.

   ‘Waarom?’

   ‘Dan was dit allemaal niet gebeurd.’

 

Aneta Djanali en Fredrik Halders brachten Martin Barkner naar zijn ouders. Toen ze op de Särövägen naar het zuiden reden, keek hij zonder iets te zeggen naar de velden. Daar heerst de vrijheid, dacht Aneta Djanali, maar hij kijkt niet blij. De dag voor de dag, maar hij is niet blij.

   Halders sloeg af naar het zwembad in Askim. Ze passeerden het lege parkeerterrein, dat enorm groot leek in zijn eenzaamheid. Het leek wel een verlaten vliegveld. Achter de vervallen gebouwen wachtte de zee. Het waren dezelfde gebouwen als in haar jeugd toen ze hier op mooie namiddagen met haar ouders naartoe was gegaan. Ik ben hier in geen… twintig jaar geweest. Waarom niet? Het ziet er nog hetzelfde uit. Hier is niets veranderd. Aneta kon het oude zwembad zien, gebarsten, leeg. Niets maakte zo’n lege en eenzame indruk als een vergeten zwembad. Een land gaat achteruit als dingen niet meer worden gerepareerd. Net als in de ontwikkelingslanden in Afrika. Daar is geen ontwikkeling meer. Als er iets kapot gaat, blijft het kapot, dat geldt voor alles. Zo gaat het in Burkina Faso, mijn tweede dierbare vaderland. De zwembaden bij de betere hotels in Ouagadougou is geen lang leven beschoren. Het zwembad van Askim glinsterde in het zonlicht als een krater die gebouwd is van valse zilverbaren. Verlaten. Het was alsof het schreeuwde van verlangen naar water, naar kinderen, naar gejoel, naar gelach, naar explosies als de lichamen het wateroppervlak raakten. Vandaag zag het er helemaal erg uit, nu de lucht helder en koud was en de zon met een onbarmhartig licht op het beton scheen. En de zee! De golven bewogen voorzichtig naar het land, alsof ze verbaasd waren dat ze nog niet in ijs waren veranderd. Ze herinnerde zich een foto die haar vader op een grijze dag had genomen, toen ze hier toch heen waren gegaan. Ze was een jaar of tien, elf geweest. Alles op die foto was grijs en wit en zwart geweest. Zij had bij het water gestaan, alleen op het strand. Ze was niet meer dan een schaduw geweest, een silhouet. En het water achter haar was als ijs geweest, bevroren in één enkele beweging.

   Halders was een kleinere weg achter het parkeerterrein op gereden. Links van hen lag de camping van Askim, al heel lang de vaste woonplaats voor outcasts, verslaafden en gekken in hun afgekeurde caravans. Een laatste vrijplaats voor de lijdende mensen van onze tijd. De gemeente of wie het ook maar waren hadden de ‘camping’ gesloten en weer geopend en gesloten en geopend. Nu lag er een warmtenevel over het terrein. Ze zag er een paar gestalten langzaam bewegen, bijna alsof ze bij de lucht hoorden, bijna alsof ze geesten waren. Het was een andere wereld, als het al een wereld was. Het had een soort maatschappelijke ironie dat de chique bewoners van Askim in hun peperdure huizen met uitzicht op zee zo dicht bij de pechvogels van de samenleving woonden. Maar de ongelukkigen hier hadden ook uitzicht op zee, een beter uitzicht. Het was misschien een goed leven, als je de gewelddadige dronkenschap, de amfetamineroes, de katers, het dagelijkse geweld, de ziekten, de kindermishandeling, de aanrandingen en de angst wegdacht.

   ‘Is het hier?’ vroeg Halders en hij draaide zich om naar Barkner die op de achterbank zat. De man antwoordde niet. Maar het was hier. Aneta Djanali zag het stel van middelbare leeftijd dat vanaf de patio voor de villa al op weg was naar de auto. Ze draaide zich om. Ja, uitzicht op zee. En uitzicht op de caravans op de camping. In één oogopslag kon je alles zien, het hele spectrum. Er hing geen warmtenevel boven de camping, het was rook van het vuur in de brandende benzinevaten.

   ‘Martin!’

   Ze hoorde de stem van zijn moeder, Linnea Barkner. Haar man stond een paar passen achter haar. Stig. Hij was lang zoals de vlaggenmasten aan weerszijden van de ingang van het zwembad beneden. Zij was ook lang, en ze had het portier al geopend en was bezig haar zoon naar de vrijheid te trekken.

   ‘Mama,’ zei hij, en ze sloot hem in haar armen. Stig Barkner deed een paar passen naar voren en drukte de ene bovenarm van zijn zoon. Intiemer wordt hij niet, dacht Aneta Djanali. En wij bestaan niet, Fredrik en ik. We hadden een taxi kunnen zijn. Dat zijn we in feite ook. Taxichauffeurs met een paar vragen.

   Linnea Barkner begon met haar zoon naar het huis te lopen. Het was niet makkelijk te zien wie wie steunde. Stig Barkner volgde hen. Aneta Djanali en Halders bleven bij de auto staan. Het kleine gezin had nu de deur bereikt. De villa, een soort souterrain, was gedeeltelijk bekleed met een glimmende houtsoort, misschien teak. De zon deed mooie dingen met de lak. Het was een huis waar iedereen met gevoel voor kwaliteit kon wonen. Ik zou er kunnen wonen. Jij zou er kunnen wonen.

   ‘We moeten begrijpen dat ze verdriet hebben,’ zei Halders.

   ‘En bovendien aan een grote shock zijn blootgesteld,’ zei Aneta Djanali.

   ‘Ik denk nog steeds dat hij het heeft gedaan,’ zei Halders.

   Ze antwoordde niet.

   ‘Zullen we dan maar naar binnen gaan?’ zei Halders.

 

‘Het valt gewoon niet te begrijpen,’ zei Ann Lentner. ‘Het is… verschrikkelijk. Het valt niet te begrijpen.’

   Haar man knikte. Winter leunde naar voren in de bank. Hij zat met zijn gezicht naar de zee en kon helemaal naar Asperö kijken, en nog verder. Naar Brännö. Hij wilde er niet aan denken. Als het niet echt nodig was, ging hij voorlopig niet naar de zuidelijke scherenkust.

   Erik Lentner bevond zich elders in het huis. Winter wilde alleen zijn met de ouders. Mats Lentner zag er beheerst uit. Misschien zou hij deze keer niet instorten. Ze hadden Winter geen koffie of iets anders aangeboden.

   ‘Hoe konden jullie denken dat Erik het had gedaan? Hoe konden jullie?’

   ‘We denken eigenlijk niets,’ antwoordde Winter. ‘We onderzoeken alleen alle mogelijkheden.’

   ‘Maar dat… dat jullie de jongen zoveel dagen in de gevangenis hebben laten zitten. Dat is toch verschrikkelijk.’

   ‘In voorlopige hechtenis,’ zei haar man.

   ‘Dat is hetzelfde,’ zei ze.

   Mats Lentner antwoordde niet. Winter volgde zijn blik door de ramen, of beter gezegd de glazen wanden. Winter vermoedde dat Mats Lentner de afgelopen weken heel vaak op deze manier had zitten staren. Een nietsziende blik op de zee.

   ‘Wat wilt u eigenlijk?’ vroeg ze en ze keek Winter met een boze blik aan. Ze is boos en ik begrijp haar. ‘Wat wilt u van ons?’

   ‘Ik wil alleen een paar vragen stellen,’ zei Winter. ‘Ik wil het alleen maar begrijpen.’

   ‘Hij wil alleen maar zijn werk doen,’ zei Mats Lentner.

   ‘Aan wiens kant sta jij eigenlijk?’ vroeg ze en ze keek haar man aan.

   ‘Ik sta helemaal niet aan iemands… kant,’ zei hij. ‘Ik wil alleen…’

   ‘Niet aan iemands kant?’ onderbrak ze hem. ‘Wat bedoel je daarmee?! Sta je niet aan Eriks kant? Wat zeg je eigenlijk? Sta je niet aan de kant van je zoon?’

   ‘Natuurlijk wel. Je begrijpt…’

   ‘Wat wil je begrijpen?’ onderbrak ze haar man weer, maar nu had ze haar blik al naar Winter gekeerd. ‘Hoe valt zoiets als dit te begrijpen? Dat valt niet te begrijpen!’

   ‘Eigenlijk niet, nee,’ zei Winter. ‘U hebt gelijk. Wat ik bedoel is dat ik het wil weten. Ik wil weten wat er is gebeurd. En hoe het is gebeurd.’

   ‘Ik weet niet of ik dat wel wil,’ zei ze. ‘Het is nu misschien wel genoeg geweest.’

   ‘Ik wil het wel weten,’ zei Mats Lentner. Hij had zijn blik nu naar de kamer gewend, naar het land, weg van de zee. Hij zag er nu geïnteresseerder uit, alsof hij had besloten dat hij aan het gesprek wilde deelnemen, dat hij het ook wilde weten.

   ‘Hebt u met Stefan en Louise gepraat?’ vroeg Ann Lentner.

   ‘Waarover?’ zei Winter.

   ‘Over… over alles,’ zei ze. ‘Over deze hele vreselijke geschiedenis.’

   ‘Nee, nog niet. Ik heb nog geen tijd gehad om met ze te praten. Maar ik ga het wel doen.’

   ‘Dat hoop ik inderdaad. Dan kunt u tegen haar zeggen dat Erik weer thuis is!’

   ‘Ann…’

   ‘Ze heeft gebeld,’ zei Ann Lentner zonder zich iets van haar man aan te trekken. ‘Ze belde en beschuldigde Erik ervan dat hij… dat hij… dat hij…’

   Ze kon het niet zeggen, het was te veel om te zeggen, de woorden waren te vreselijk.

   ‘Net als jullie!’ ging ze verder. ‘Jullie zijn allemaal hetzelfde!’

   ‘Waarom dacht zij dat Erik het had gedaan?’ vroeg Winter.

   ‘Dacht? Ze was er zeker van.’

   ‘Waarom? Wat zei ze?’

   ‘Dat… ben ik vergeten.’

   ‘Dat geloof ik niet.’

   ‘Ik ben het vergeten, zeg ik toch!’

   ‘Ze beweerde dat Erik geweld had gebruikt tegen Gloria,’ zei Mats Lentner. Hij zei het op een droge toon, alsof hij probeerde de informatie zo zakelijk mogelijk naar voren te brengen.

   ‘Mijn god!’ zei zijn vrouw.

   ‘Wij hebben dat nooit geloofd,’ zei Mats Lentner.

   ‘Het nooit geloofd?’ zei Winter. ‘Is hij daar dan vaker van beschuldigd?’

   ‘Nee.’

   ‘U gebruikte een vreemde formulering.’

   ‘Wat maakt dat nou uit?!’ zei Ann Lentner. ‘Het is immers een leugen!’

   ‘Jullie hebben het zelf natuurlijk aan Erik gevraagd,’ zei Mats Lentner. ‘De politie. En zij heeft het natuurlijk ook tegen jullie gezegd.’

   Winter knikte.

   ‘Hebben jullie het hem ook gevraagd?’ vroeg Ann Lentner. ‘Wat antwoordde hij?’

   ‘Hij heeft in de verhoren gezegd dat hij geen geweld heeft gebruikt,’ zei Winter.

   ‘Dat zei ik toch! Dat zei ik toch!’

   ‘Hebben jullie het hier eerder over gehad met Gloria’s ouders?’ vroeg Winter. ‘Voor de moorden?’

   ‘Nee. En dat is ook… Dat toont aan dat ze het alleen maar verzint. Waarom heeft ze er anders nooit iets van gezegd?! Ze zei het pas toen… toen Gloria dood was.’

   ‘Jullie hebben er nooit eerder iets over gehoord?’

   ‘Nee, nooit.’

   ‘Het is normaal gedrag,’ zei Mats Lentner.

   ‘Normaal?’ zei zijn vrouw en ze draaide zich naar hem om. ‘Normaal? Wat bedoel je daarmee?’

   ‘Dat mensen die iets gruwelijks is overkomen zich tegen iemand anders keren. Tegen iets anders. Ze probeerde een aanleiding te vinden. Ik weet het niet. Plotseling werd Erik schuldig. In haar ogen. Plotseling had hij het gedaan.’

   ‘Hij heeft het niet gedaan!’

   ‘Nee, maar zij dacht van wel. In elk geval even.’ Mats Lentner keek Winter aan. ‘U zei “moorden”. Wat bedoelde u daarmee?’

   ‘Er is nog een jonge vrouw vermoord,’ zei Winter. ‘De moorden lijken op elkaar.’

   ‘We hebben over het sterfgeval gelezen. Maar heeft dat hiermee te maken?’

   ‘We denken van wel.’

   ‘Is het moord?’

   ‘Dat vermoeden we.’

   ‘Op welke manier lijken de zaken op elkaar? Daar heb ik niets over gelezen. Of gehoord.’

   ‘Dat kan ik niet zeggen,’ zei Winter. ‘Maar er zijn overeenkomsten. Ik weet niet of we het echte verbanden kunnen noemen. Maar er zijn aspecten in de modus operandi die op elkaar lijken.’

   ‘Is het dezelfde moordenaar?’ vroeg Ann Lentner.

   ‘Dat weten we niet.’

   ‘Maar jullie denken het wel?’

   ‘Het is een mogelijkheid.’

   ‘Wat zijn die overeenkomsten, of hoe je het maar moet noemen?’ vroeg Mats Lentner. ‘Kunt u daar iets over zeggen?’

   ‘De Costa del Sol.’

   ‘Hè?’

   ‘De Costa del Sol is iets wat beide zaken aan elkaar koppelt.’

   ‘Op welke manier?’

   ‘Het heeft met jullie te maken,’ zei Winter.

   ‘Met ons? Wat bedoelt u?’

   ‘De ouders van alle betrokkenen hebben een huis aan de Costa del Sol, of hebben dat gehad.’

   ‘Van alle betrok… wat bedoelt u daarmee?’

   ‘Ook in het geval van de andere moord hebben de ouders van zowel de man als van de vrouw daar een huis,’ zei Winter.

   ‘Waar?’

   ‘In Nueva Andalucía.’

   ‘Dat is een groot gebied,’ zei Mats Lentner. ‘Hoe heten ze?’

   Winter aarzelde. Maar als hij met deze zaak verder wilde, zou hij toch gedwongen worden de namen te noemen.

   ‘Holst en Barkner,’ zei hij.

   ‘Madeleine!’ gilde Ann Lentner en ze sloeg haar hand voor haar mond.

   ‘Is ze dood?’ vroeg Mats Lentner.

   ‘Ja, helaas.’

   ‘Net als… Gloria?’

   Winter antwoordde niet.

   ‘Mijn god, mijn god!’ zei Ann Lentner. ‘Wat gebeurt er toch?’

   ‘Kenden jullie haar?’ vroeg Winter. ‘Kenden jullie Madeleine Holst?’

   ‘We… hebben de familie vroeger gekend,’ zei Mats Lentner.

   ‘Vroeger? Wat bedoelt u met vroeger?’

   Lentner keek naar zijn vrouw. En toen weer naar Winter.

   ‘We hebben het contact verbroken.’

   ‘Waarom?’

   Lentner keek weer naar zijn vrouw.

   ‘Waarom?’ herhaalde Winter.

   ‘Er gebeurde iets.’

 

De laatste winter
titlepage.xhtml
De laatste winter_split_000.xhtml
De laatste winter_split_001.xhtml
De laatste winter_split_002.xhtml
De laatste winter_split_003.xhtml
De laatste winter_split_004.xhtml
De laatste winter_split_005.xhtml
De laatste winter_split_006.xhtml
De laatste winter_split_007.xhtml
De laatste winter_split_008.xhtml
De laatste winter_split_009.xhtml
De laatste winter_split_010.xhtml
De laatste winter_split_011.xhtml
De laatste winter_split_012.xhtml
De laatste winter_split_013.xhtml
De laatste winter_split_014.xhtml
De laatste winter_split_015.xhtml
De laatste winter_split_016.xhtml
De laatste winter_split_017.xhtml
De laatste winter_split_018.xhtml
De laatste winter_split_019.xhtml
De laatste winter_split_020.xhtml
De laatste winter_split_021.xhtml
De laatste winter_split_022.xhtml
De laatste winter_split_023.xhtml
De laatste winter_split_024.xhtml
De laatste winter_split_025.xhtml
De laatste winter_split_026.xhtml
De laatste winter_split_027.xhtml
De laatste winter_split_028.xhtml
De laatste winter_split_029.xhtml
De laatste winter_split_030.xhtml
De laatste winter_split_031.xhtml
De laatste winter_split_032.xhtml
De laatste winter_split_033.xhtml
De laatste winter_split_034.xhtml
De laatste winter_split_035.xhtml
De laatste winter_split_036.xhtml
De laatste winter_split_037.xhtml
De laatste winter_split_038.xhtml
De laatste winter_split_039.xhtml
De laatste winter_split_040.xhtml
De laatste winter_split_041.xhtml
De laatste winter_split_042.xhtml
De laatste winter_split_043.xhtml
De laatste winter_split_044.xhtml
De laatste winter_split_045.xhtml
De laatste winter_split_046.xhtml
De laatste winter_split_047.xhtml
De laatste winter_split_048.xhtml
De laatste winter_split_049.xhtml
De laatste winter_split_050.xhtml
De laatste winter_split_051.xhtml
De laatste winter_split_052.xhtml
De laatste winter_split_053.xhtml